Een dag uit het leven van een expat in Istanbul: op de Turkse werkvloer

Bij binnenkomst zitten de dames aan de koffie. Er wordt gekletst en gelachen. Ik neem plaats aan het bureau dat als tafel dient. Er staan drie overvolle asbakken, vier dagen afwas, er liggen kranten van de afgelopen vier weken en het ligt vol met facturen, bonnetjes en een heleboel andere rommeltjes. Het bureau dat als tafel dient is gevuld. Er wordt gevraagd of ik ook koffie wil. De ene na de andere sigaret wordt aangestoken. Twee minuten later wordt mijn koffie gebracht. Uiteraard in een glazen kopje met de afbeelding van Ataturk erop. Het kopje is vies. De koffie is lauw en flauw. Er wordt aangeraden om er suiker in te doen. Suiker uit de doos die half onder de rommel ligt verscholen. Ik bedank vriendelijk. De vrouw naast me begint te vertellen over haar kleinzoon. Hij is net begonnen met praten en zegt nu op alles `stop`. Als ze om een kus vraagt, duwt hij haar weg en zegt: “Stop”! Als ze zijn jas aan wil trekken, duwt hij haar weg en zegt: “Stop”! Ze verteld dat ze hier blij om is. Eerst sloeg hij, dus dit is een hele verbetering. Verbaasd kijk ik haar aan. Ze moet lachen. “Ik heb de liefste kleinzoon van de wereld. Hij is zo leuk” zegt ze. Ze zou nog meer kleinkinderen willen, maar helaas. Aan de andere kant van de tafel wordt vooral geklaagd. Het is zo koud. Het leven is zo zwaar. De rekeningen zijn zo hoog. De huur kan weer niet worden betaald. De verwarming is te duur. Het salaris is te laag. De werktijden zijn te lang. Schoenen zitten niet lekker en de thee is oud. De vrouw naast mij kijkt moedeloos naar de andere kant van de tafel en rolt met haar ogen. Ze vervolgt haar verhaal. Ondertussen kijk ik om me heen. Het staat blauw van de rook in de wasserette. Ik vraag me af of de klanten niet klagen. Over de geur van hun net gewassen items. Als iets net gewassen is hoort het fris te ruiken, denk ik bij mezelf. Waarom gaan deze dames niet buiten staan? Waarom hebben ze geen aparte rookruimte? Het pand is groot genoeg. Een grote ruimte. De vloeren zijn kaal, de muren staan vol schimmel. De machine`s maken ontzettend veel lawaai en overal ligt vuil en oude rommel. En daartussen wordt de was gedaan. In de rommel, in de kou, in de schimmel en in de sigarettenrook.

“Ja, want ze doet twee studies”. zegt de vrouw naast me. Verbaasd kijk ik op. “Wie”? vraag ik. “Mijn dochter” zegt de vrouw. Gisteren belde ze haar huilend op. Het is allemaal zo duur. Ze had een examen en heeft dit net gehaald. Nu moet ze het overnieuw doen. En opnieuw betalen. Verdrietig was ze. Huilen moest ze. “En ik dus ook” zegt de vrouw. “Ik kon het niet aanhoren. Mijn arme meisje. Zij huilen, ik huilen, iedereen huilen”. Uiteindelijk is de vrouw naar haar dochter toegegaan om haar te helpen studeren. In de zomer wil ze naar het buitenland. Amerika, Zwitserland of Engeland. Dat lijkt haar wel wat. Ik vertel haar dat deze landen ontzettend duur zijn. De vrouw zegt dat dit niet uitmaakt. Haar dochter zal deze zomer werken. Naast haar twee studies. Want hier moet je alles zelf betalen. De overheid helpt niet mee. De huur, collegegeld, materialen, eten, drinken, alles moet zelf worden betaald. De vrouw kan het niet betalen. Ze verteld dat ze gescheiden is. Het geld heeft ze niet. Ze kan amper rondkomen. Gelukkig springt haar ex-partner nog regelmatig bij. “De klootzak, ik haat hem” zegt ze. “Hij heeft mijn leven kapot gemaakt”. En ze steekt nog een sigaret op.

Ineens staat iedereen op. Blijkbaar is de pauze voorbij. Ze nemen allemaal hun thee mee en beginnen te werken. Een vrouw doet de was in de wasmachine. Een ander haalt de was uit de droger. Een aantal staat de strijken en weer een aantal staat handdoeken op te vouwen. De vrouw naast me pakt haar telefoon en begint Candy Crush te spelen. Als ze geroepen wordt door een van haar collega`s zegt ze nog een sigaretje te roken en dan te komen. Ondertussen lopen de dames om de beurt naar het bureau dat als tafel dient. Allemaal komen ze nog een sigaretje roken. Een aantal neemt haar sigaret ook mee naar de werkvloer. Vol verbazing kijk ik toe. De vrouw naast me begint weer te praten. Ik luister half. Haar Turkse gebrabbel is vermoeiend. Ze praat binnensmonds met een accent en ik heb moeite om haar te verstaan. Het lawaai van de wasmachine`s en drogers helpt ook niet bepaald mee. Ik kijk haar glimlachend aan. Het kost me teveel moeite een gesprek met haar te houden en ik heb niets te zeggen. Ik vraag me af waarom ze niet gewoon aan het werk gaat. Dan staat ze plotseling op. Ze doet haar schoenen uit en verruilt deze voor slippers. Ze loopt richting de werkvloer. Ondertussen zijn de andere dames weer aan tafel komen zitten. Deze keer voor sigaretten en thee. De thee wordt ingeschonken in dezelfde kopjes als daarvoor. Niemand heeft de moeite genomen om ze af te wassen. Dan komt de baas binnen. Hij roept wat. Niemand kijkt op of om. Niemand geeft antwoord. Hij haalt de was uit de wasmachine en vraagt om thee. Ook hij neemt plaats aan het bureau dat als tafel dient. Even later komt zijn zoon binnen. Hij maakt ontzettend veel poespas en vraagt iedereen waar zijn speciale pen is gebleven. Hij wil niet met een andere pen schrijven. De vrouwen stuiven op als bijen, op zoek naar zijn pen. De zoon neemt plaats naast zijn vader, haalt zijn telefoon uit zijn jaszak en begint een spelletje te spelen. Een van de vrouwen brengt hem thee.

Ze moeten zakken met net gewassen was dichtplakken en maken hiervoor gebruik van hun tanden. Ik vraag me af of ze geen plakband automaat hebben in dit land.

Inmiddels zijn alle vrouwen aan het werk. De baas en zijn zoon zitten naast mij. De zoon bladert in bonnenboekjes en de baas vraagt me de oren van het lijf. Over eten. Hij heeft honger en wil eten. Hij wil weten wat wij thuis eten, wie er kookt, of het eten in Nederland anders is dan in Turkije en of ik zin heb om te eten. De vrouwen zijn aan het werk. Een aantal van hen heeft een sigaret in haar mond. De rest een rol plakband. Ze moeten zakken met net gewassen was dichtplakken en maken hiervoor gebruik van hun tanden. Ik vraag me af of ze geen plakband automaat hebben in dit land. Wat is dit vreselijk is om te zien, alleen al van het toekijken krijg ik pijn aan m`n tanden. Terwijl dat niet eens kan! De baas blijft aandringen op eten en schreeuwt naar de vrouwen dat het etenstijd is. Een van de vrouwen komt het bureau dat als tafel dient afruimen. Nu begrijp ik waar al die kranten voor zijn. Ze legt de kranten zorgvuldig neer om er daarna plastic bordjes op de plaatsen. Een van de vrouwen wast alle kopjes af in een teiltje koud water. Een vrouw steekt een camping gaspit aan en begint te koken. Een van de vrouwen maakt een salade. Een ander brengt brood en soep. Er wordt ook door de vrouwen opgeschept. Eerst voor de baas, daarna voor mij. Ondertussen denk ik aan het Engelse kookprogramma wat laatst op televisie was. De kok moest buiten koken. In een riante, moderne buitenkeuken. Hij klaagde. Hij vond het primitieve koken maar niets. Ik zou hem willen uitdagen om hier te komen koken. In de kou, met een camping-gaspit en een klein uitvouwbaar tafeltje. Een een teiltje koud water. Het eten is klaar en wordt geserveerd. Het is best lekker. Als we uitgegeten zijn kunnen de vrouwen aan tafel om te eten. Wij nemen plaats in het warme kantoor van de baas terwijl er warme thee wordt gebracht. In een schoon kopje deze keer.

Ze werken zes dagen per week, tien uur per dag voor een loon waarmee ze niet eens de huur kunnen betalen. In de kou. Zonder plakband automaat. Niet om te leven, maar om te overleven.

Laatst ontmoette ik een meisje uit Iran. Een heel leuk en modern meisje. Want in tegenstelling tot onze vooroordelen over Iraniërs, zijn ze vaak heel westers. Het meisje vertelde me dat ze 3.000 Turkse Lira per maand verdiend. Een bovengemiddeld salaris hier in Turkije. Zij vond het te weinig. Toen ik haar vertelde over een jongen die ik had ontmoet die voor 3 Turkse Lira per uur s`nachts in een bar werkte om zijn universiteit te kunnen bekostigen en daardoor zijn huiswerk niet kon maken en regelmatig tijdens colleges in slaap viel, geloofde zij mij niet. Ze is ervan overtuigd dat iedereen in Istanbul een goed leven heeft. Gemakkelijk en zonder zorgen. Dat mensen genoeg verdienen om elke week uit eten te kunnen terwijl in werkelijkheid alles heel anders is. Een verborgen kant van het mooie leven is Istanbul is de armoede. Ik vertelde haar niet over de wasserette. Ik vertelde haar niet over het feit dat mensen meubels verbranden om zichzelf warm te houden en dat er hierdoor laatst twee kinderen en hun vader tijdens een brand zijn omgekomen. Ik vertelde haar niet hoe de vuilnismannen `s nachts het vuil komen ophalen nadat het met de hand is gesorteerd door andere mensen die met kilo’s afval rondzwerven door Istanbul opzoek naar een beetje geld. Ik vertelde haar niet dat mensen in verschrikkelijke omstandigheden moeten werken om te kunnen overleven. Want hoeveel er aan de andere kant van de tafel ook geklaagd werd, deze mensen hebben het recht. Ze werken zes dagen per week, tien uur per dag voor een loon waarmee ze niet eens de huur kunnen betalen. In de kou. Zonder plakband automaat. Niet om te leven, maar om te overleven.

Niet iedereen wil geconfronteerd worden met de werkelijkheid. Soms is het makkelijker om je ogen te sluiten en te doen alsof alles okè is. Alsof alles perfect is. Ik kies ervoor om puur te ervaren hoe de werkelijkheid is. Niet omdat ik mezelf dan beter voel. Niet omdat ik mezelf dan schuldig voel. Dat voel ik namelijk niet. Ik voel me wel rijk. Rijk omdat ik deel mag uitmaken van het leven van deze mensen. Rijk omdat deze mensen mijn horizon verbreden. Rijk omdat ik zoveel mag ervaren en leren van dit andere leven dat voor mij zo ver en zo onbekend is, maar toch zo dichtbij.

Leave a Reply

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.